Liturgisch cursiefje Liturgisch cursiefje
‘Hoe helder staat de morgenster’
Philipp Nicolai (1556 – 1608)

Een bekend lied voor de tijd van Epifanie – de periode tussen Kerst en de Veertigdagentijd – is het bekende ‘Hoe helder staat de morgenster’. Het is geschreven door de Duitse lieddichter Philipp Nicolai (1556 – 1608) en werd vertaald door Jan Willem Schulte Nordholt. Nicolai was de begaafdste dichter van kerkliederen uit de na-reformatorische periode. Hij werd geboren in een predikantsgezin, studeerde in Wittenberg en Erfurt en was daarna predikant in verschillende plaatsen.
Met name twee liederen hebben hem bekend gemaakt. Het zijn ‘Op waakt op, zo klinkt het luide’ (Lied 749, door Nicolai geschreven als troostlied tijdens een pestepidemie) en het boven genoemde ‘Hoe helder staat de morgenster’. Op dat laatste lied, in het nieuwe liedboek te vinden als Lied 518, wil ik hier kort ingaan.
Wie dit lied aandachtig leest ziet hoe hier de innige gemeenschap met Jezus Christus wordt bezongen. Zelf noemde de dichter het een ‘geestelijk bruidslied’ van de gelovige ziel (of gemeente) met Christus, haar hemelse bruidegom.
Nicolai bedient zich hier duidelijk van de middeleeuwse mystieke taal, waarin de verhouding tussen Christus en de ziel dikwijls werd vergeleken met de intimiteit tussen bruid en bruidegom (zie bv. Bernardus van Clairvaux 1090-1153). Zulke mystieke taal vind je opvallend genoeg niet alleen in de voor-reformatorische monastieke wereld, maar ook bij bevindelijke protestanten uit de 17e eeuw.
Nicolai dichtte het lied naar aanleiding van Psalm 45, hoewel een parallel tussen psalm en lied niet direct zichtbaar wordt. Niettemin wordt psalm 45 wel het ‘Klein Hooglied’ genoemd en met die titel wordt de relatie tussen de psalm en het lied van Nicolai inzichtelijk.
‘Hoe helder staat de morgenster’ is vanwege haar ‘bruidsmystieke’ karakter vaak aangeprezen als een huwelijkslied. Maar dat is waarschijnlijk niet wat Philipp Nicolai beoogde met zijn verzen. Hem gaat het vooral om de wederzijdse mystieke liefdesband tussen Christus en de gelovige ziel, zoals ook de middeleeuwse mystici dat beschrijven.
Nicolai zag zijn gezang waarschijnlijk als een lied voor bij het avondmaal, waar de intieme band tussen Christus en de menselijke ziel wordt gevierd als bij een bruiloftsfeest. Dat dit lied als avondmaalslied is bedoeld maakt Nicolai in ieder geval kenbaar in het rijmschema van het lied. Zo lezen we:

Hoe helder staat de morgenster
en straalt mij tegen van zover,
de luister van mijn leven.

Kom tot mij, zoon van David kom,
mijn koning en mijn bruidegom,
mijn hart wil ik U geven.
Lieflijk,
vriendelijk,
schoon en heerlijk,
zo begeerlijk,
mild in ’t geven,
stralend vorstelijk verheven.

Als je goed kijkt – en dat kan beter zonder notenbalken – dan zie je dat dit lied de vorm heeft van een kelk, een avondmaalsbeker wel te verstaan. Je kunt als het ware een hand om de verzen heenslaan alsof het een beker met avondmaalswijn betreft.
In het nieuwe liedboek is dit lied, in tegenstelling tot het oude liedboek, ook  ‘kelkvormig’ afgedrukt. Zo doet de vormgeving recht aan de inhoud en de bedoeling van de dichter.

Ybo Buurma
 
terug